Raden Ibrahim Brata Di Widjaja In Memorian - Manfasramdi
Skip to content Skip to sidebar Skip to footer

Raden Ibrahim Brata Di Widjaja In Memorian

 

Raden Ibrahim Brata Di Wijaya

Raden Ibrahim Brata Di Widjaya

Onlangs bereikte me het bericht van het overlijden van Raden Ibrahim Brata di Widjaja, in leven djaksa bij den landraad te Soemedang en daarna secretaris-drogman bij het consulaat te Djeddah. Men zal zich herinneren, dat hij het was, onder wiens leiding en toezicht Inlandsche kunstnijveren op de Brusselsche tentoonstelling het publiek te aanschouwen gaven, hoe de Indische kunstproducten uit hun artistieke vingeren geboren werden. 

In dit tijdschrift, waarvan ik in de October-aflevering van 1910 gelegenheid heb gevonden eenige waardeerende woorden aan Brata di Widjaja en aan de onder zijn hoede gestelde lieden te wijden, voel ik behoefte om de nagedachtenis van den doode te eeren. Bij mijn bezoek aan de tentoonstelling leerde ik den djaksa kennen. Het was slechts een korte ontmoeting, doch voor mij van psychologische merkwaardigheid.

De taak van een levensbericht te geven nam J. H . Francois in het „Koloniaal Weekblad" van 2 Januari op zich. Ik wil slechts hier de herinnering aan onzen kortstondigen omgang van 14 dagen te Brussel, die naderhand een langdurige en mooie vriendschap had kunnen worden, voor den geest halen. De kennismaking was een oogenblikkelijk in elkaar opgaan van twee sympathiën. Het was alsof twee vrienden elkaar, na langdurige afwezigheid, terugvonden. 

Brata was van een innemend, dankbaar en spontaan karakter, en zijn hartelijkheid was voor mij van bekorenden aard. Geen wonder dus, dat in dit korte tijdsbestek van slechts 2 weken in mij een warme vriendschap was gegroeid voor iemand, dien dezelfde idealen bezielden. Tusschen den jovialen vriendentoon door klonk nu en dan het hooggestemd verlangen, dat den Javaan van deze generatie vervult: het verlangen ons Indisch vaderland te dienen. Zijn ingenomenheid met den nieuwen werkkring van leider van Inlandsche kunstnijveren, waartoe hij door den heer Mr. C. Th. van Deventer tot zijn groote blijdschap en dankbaarheid werd geroepen, deed hem niets liever wenschen dan voortaan zijn beste krachten aan de verheffing der Inlandsche kunstnijverheid te mogen geven. Met weemoed lees ik nog zijn laatsten brief over: Veel en hartelijk dank voor alles, als de beste bewijzen van je genegenheid. E n als er uit mijn korte briefjes eenige hartelijkheid straalt, dan is die ook spontaan. Wees daar verzekerd van. Ook dank ik je wel voor de goede woorden aan mij gewijd in het tijdschrift van den heer Cuypers. Dezen zond ik van hier ook een telegram, waarin ik hem dank zeide voor de vele goedheden, en hulde bracht voor zijn bewonderenswaardige werkwijze. Wat jullie van mij hebben gezegd is wel een beetje al te vleiend: zooveel complimentjes verdiende ik waarachtig niet. Ik hoop, dat de heer Cuypers steun en een dankbare taak moge vinden in zijn streven om ons land, dat hij lief heeft gekregen, op dit gebied vooruit te helpen." . . . . „Nu, oude jongen, houd je goed hoor, en werk met evenveel lust als ge tot dusver gedaan hebt. Ik mag het zoo graag zien, dat een landgenoot wat energie aan den dag legt. In Indië zal ik maken, dat mijne vrienden veel van je houden, opdat zij jou in je streven sterkende gedachten sturen. Beste jongen, ik zou gaarne wat langer willen schrijven, maar de tijd ontbreekt, en ik moet deze soerat hier sluiten. Later zult ge wel meer van mij hooren."

„Later zult ge wel meer van mij hooren",...maar het gedruisch van het wisselvallige leven, dat hem naar Djeddah voerde, inplaats van naar Nederland, en toen de stilte des doods belette hem mij verder van zijn vriendschapswoorden te doen hooren. 

NOTO SOEROTO, 

Den Haag, Januari 1913

Reference: 
- Het huis, oud & nieuw; Maandelijksch prentenboek gewijd, 1913

Post a Comment for "Raden Ibrahim Brata Di Widjaja In Memorian "